11-juni-2004

UITSPRAAK

Uitspraak van Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nr. AWB 04/1841 BOUWB
van:
H. Schekermans, wonende te Naarden, verzoeker, tegen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden, verweerder,
vertegenwoordigd door C.J. Leupen, wethouder, en W.R.A. Davelaar, bijgestaan door uw. V.A. Textor.
1: PROCES VERLOOP

De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 3 mei 2004 een verzoek om een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoeker gericht tegen het besluit van verweerder van 20 april 2004, kenmerk BVG 04-01 (hierna: het bestreden besluit).

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 juni 2004.

2. OVERWEGINGEN

Op 5 januari 2004 is een aanvraag ingediend voor het tijdelijk plaatsen van noodlokalen op het perceel aan de Kloosterstraat 69 te Muiden, kadastraal bekend gemeente Muiden, sectie B, nummer 2208, ten behoeve van de Jozefschool te Muiden.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van eerder genoemde noodlokalen onder verlening van vrijstelling ingevolge artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) onder voorwaarde dat de bebouwing tot twee jaren na afgifte van de vergunning in stand mag worden gehouden. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.

De rechter overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.

Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover hier van belang, wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) wordt toegepast, een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan.

Ingevolge artikel 19 van het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO), voorzover hier van belang, wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijfjaren in stand zal blijven.

De rechter stelt vast en ook partijen betwisten niet dat het voorgenomen bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingplan.

De rechtbank constateert vervolgens dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat de noodlokalen slechts gedurende de tijd dat de definitieve uitbreiding van de school zijn beslag vindt zullen bestaan. Verweerder is reeds gestart met de artikel 19 WRO procedure die er op is gericht een definitieve oplossing te bieden voor het tekort aan lokalen. Voorts is aangegeven dat de Jozefschool in een noodsituatie verkeert wegens het grote aantal leerlingen. Uit de leerlingenprognose blijkt dat er tot en met het jaar 2013 9 lokalen nodig zijn en van 2005 tot en met 2010, 10 lokalen.

De rechter is van oordeel dat gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat het beoogde bouwwerk niet langer dan 2 respectievelijk 5 jaren in stand zal blijven.

De rechter is dan ook van oordeel dat verweerder gelet hierop heeft kunnen komen tot de beslissing om tijdelijk vrijstelling te verlenen van het vigerende bestemmingsplan en een tijdelijke bouwvergunning te verlenen. Dat, zoals ver2oeker stelt, eerst de artikel 19.WRO procedure moet worden afgewacht omdat wellicht niet een definitieve vrijstelling kan worden verleend en derhalve het definitieve bouwplan niet zal doorgaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de definitieve vrijstellingsprocedure niet zal slagen. Daar komt bij dat beide procedures in die zin los van elkaar staan dat het eventuele niet slagen van de definitieve vrijstellingsprocedure, wat daar overigens van zij, de tijdelijkheid van het onderhavige bouwwerk niet aantast.

Ook verzoekers mening ten aanzien van de overlast en de inbreuk op zijn privacy die de noodlokalen volgens hem met zich brengen kunnen niet tot een voor verzoeker gunstig resultaat leiden. Nog daargelaten dat verzoeker niet heeft onderbouwd waaruit de overlast en de inbreuk van de privacy zou (kunnen) bestaan, blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder dit aspect bij zijn besluitvorming heeft betrokken maar niet van dermate belang heeft geoordeeld dat dit van doorslaggevende betekenis moest zijn om niet tot het verlenen van de bouwvergunning over te gaan. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat op de bouwplek zich nu een kinderspeelplaats bevindt zodat ook nu al overlast van spelende kinderen bestaat en ten aanzien van dat aspect derhalve weinig extra overlast zal worden veroorzaakt. Uit de overwegingen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit blijkt dat verweerder wel degelijk acht heeft geslagen op de door verzoeker in zijn zienswijze naar voren gebrachte belangen. Dat de afweging van die belangen niet heeft geleid tot een voor verzoeker positief resultaat maakt niet dat geoordeeld moet worden dat verweerder zijn belangen bij de besluitvorming niet heeft meegewogen. De rechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen oordelen dat het belang van onderwijs diende te prevaleren boven het belang van verzoeker.

Gelet op hetgeen is overwogen wordt geen grond gezien tot het treffen van een voorlopige voorziening.

De rechter ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Ook bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

De rechter beslist als volgt.

3. BESLISSING

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Gewezen door mr. H.G. Schoots, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier, en openbaar gemaakt op:

11 JUN 2004

De griffier,
De voorzieningenrechter,

sluit venster